De goden van het oude Egypte
Deze pagina zal geleidelijk verder worden gevuld.
Godin uit Meroë, wordt antropomorf afgebeeld, heeft een valk (soms twee valken) op haar hoofd. Metgezellin van Apedemak.
Foto: Wikipedia
De god Amon, die later Amon-Ra werd, was het brandpunt van het meest complexe theologische systeem van het oude Egypte. In zijn uitgebreide vorm combineerde Amon-Ra in zichzelf de twee tegenovergestelde wezensvormen van goddelijkheid: de verborgene en de openbarende.
De naam Amon (‘’Imn’’) verwijst naar zijn essentiële wezenskenmerk, want de betekenis hiervan is ‘’de verborgene’’ of ‘’de geheime’’. Volgens de mythe was zijn werkelijke naam onbekend, hetgeen wijst op zijn onkenbare wezen. Het tweede element van zijn naam Ra was de gewone Egyptische term voor de zon. In dit element, dat ook de naam was van de zonnegod van Heliopolis, werd Amon geopenbaard. De naam Amon-Ra verschijnt al voor 2000 v. Chr. op een stèle van de gouverneur Intef in Thebe.
Amon wordt al genoemd in de Piramidenteksten en hoewel de verwijzingen schaars zijn, tonen zij hem als een oergod, een symbool van scheppingskracht. Amon was ook bekend als een van de goden van de ogdoade van Hermopolis, waar hij Amaoenet als echtgenote had. Of hij oorspronkelijk ook uit Hermopolis komt is niet duidelijk, een andere mogelijkheid is dat hij een god is uit de omgeving van Thebe. In ieder geval is het in Thebe dat de macht van Amon zich ontwikkelt, hoewel hij in eerste instantie minder belangrijk was dan de oorlogsgod Montoe, de oorspronkelijke hoofdgod van de stad. Gedurende de 1e Tussentijd groeide de macht van Amon en dit wordt versneld als Amonemhat I de macht grijpt in Thebe en de 12e dynastie sticht in 1991 v. Chr. Al in de 12e dynastie draagt Amon de epitheta ‘’Amon aan het hoofd van Karnak, Heer van de tronen van de beide landen’’, ‘’Amon-Ra, koning der goden’’, ‘’Eerste van de goden’’ en ‘’Koning’’.
Juist het verborgen aspect van Amon maakte het makkelijk om tot syncretisme met andere goden te komen. Amon werd geïdentificeerd met Montjoe en al spoedig verving hij Montjoe als de beschermer van Thebe. Toen de macht van Thebe toenam werd de identificatie van Amon met Ra meer benadrukt. Dit syncretisme betekende niet dat de ene god in de andere overging, maar betekende eigenlijk de schepping van een nieuwe god. Amon en Ra waren nog steeds twee aparte goden, maar het samengaan van de twee was een uiting van eenheid van goddelijke kracht. Daarnaast waren er nog combinaties zoals Amon-Ra-Atoem, Amon-Ra-Montjoe, Amon-Ra-Horachte en Amon-Min.
Met name van zijn buurmangod Min van Koptos (Achmim) heeft hij zijn uiterlijk overgenomen. Min staat nagenoeg altijd ithyphallisch afgebeeld en blijkt het principe te vertegenwoordigen van de goddelijke scheppingskracht. Hij wordt vaak blauw of zwart afgebeeld, verwijzend naar oertijd waaruit hij evolueerde. Meestal wordt bij Min een slaplant afgebeeld en een primitief kapelletje uit Koptos. Zijn ene arm is opgeheven om, volgens latere auteurs, de maan te vangen. Vanwege de schelpdieren die ook bij Min worden afgebeeld wordt gedacht dat hij verbonden is met de kust van de Rode Zee en met het oosten. Min is als god van de woestijn en de beschermgod van de gouddelvers en de mineralen-werkers meegegaan met de omzwervingen van de mensen en zo geïntroduceerd in het Nijldal. Amon nam hem geheel in zich op en nam tevens het grootste deel van de theologie van Koptos over. Dit betekende dat hij zowel de rol als scheppergod overnam als zijn taak als woestijngod en tevens als schepper van alle rijkdom aan mineralen. Dit beeld paste goed in de oneindigheid van het karakter van Amon.
Al vroeg verkreeg Amon-Re de titel ‘’koning der goden’’ en de uitbreiding van het rijk maakte hem tot een universele god. In de 25e dynastie was Amon-Ra de hoofdgod van het Nubische koninkrijk Napata.
Volgens de ‘’geboortemythe’’ was Amon-Ra de fysieke vader van de farao en zo ontstond er een nauwe binding tussen de god en de farao. Volgens de officiële staatstheologie werd Egypte geregeerd door Amon-Ra d.m.v. de farao, terwijl de god door orakels zijn wil kenbaar maakte. Daarnaast werd hij de kampioen van de armen en de focus van persoonlijke vroomheid. Zijn priesters werden de meest invloedrijke in Egypte en dat ging goed zolang de politieke krachten en de religieuze krachten elkaar tot wederzijds voordeel steunden. Soms waren er echter conflicten, zoals tijdens de regering van Achnaton, waarin zelfs de naam van Amon werd verwijderd. Tijdens de 21e dynastie waren het juist de priesters in Thebe die ook de politieke macht droegen en was Thebe een soort godsstaat.
Amon-Re was de Egyptische scheppergod bij uitstek. Zijn verbinding met de lucht (daarom zijn vaak blauwe huidskleur) als een onzichtbare kracht maakte deze ontwikkeling ook gemakkelijk. Hij schiep zichzelf, dus zonder vader en moeder.
Gedurende het Nieuwe Rijk werd de theologie van Amon-Ra in Thebe erg gecompliceerd. Zijn positie als koning der goden groeide tot een punt dat bijna monotheïstisch genoemd zou kunnen worden. In de meest uitgewerkte theologische uitingen van Amon-Ra zijn de andere goden symbolen geworden van zijn macht of zijn manifestaties van Amon-Ra, terwijl hij zelf de enige en allerhoogste goddelijke macht is. Deze absolute suprematie van Amon-Ra kwam al tot uitdrukking in de zonnehymnen in de graven uit de 18e dynastie in Thebe. Als Amon is hij geheim, verborgen en mysterieus, maar als Re was hij zichtbaar en gekend. Hoewel eeuwenlang de Egyptische religie flexibel en open is geweest, ook voor tegengestelde mythologische uitingen, kwam de Thebaanse theologie van Amon-Re dichtbij het vestigen van een orthodoxe doctrine.
Naast het dagelijks tempelritueel zijn er talrijke feesten voor Amon in Karnak. Behalve het Opetfeest is er nog het Dalfeest, waarin de god de dodentempels bezoekt op de westoever. Verder is er het feest ‘’het opheffen van de hemel’’ en ‘’het binnengaan in de hemel’’, ook neemt Amon deel aan de algemene feesten, zoals het “Nieuwjaarsfeest” en het ‘’Oogstfeest’’. Tenslotte zijn er feesten waarvan de betekenis niet duidelijk is, bijv. 30e dag, 6e maand: ‘’feestdag van Amon’’ of vier dagen in de 9e maand: ‘’De uittocht van de god na het nieuwe maanfeest’’.
Net zoals vele andere goden vormde Amon-Ra een triade, in dit geval met Moet en Chonsoe. Het heilige dier van Amon-Ra was oorspronkelijk de gans en soms werd Amon-Ra, net zoals Geb, de ‘’Grote Gakkeraar’’ genoemd. De ram, symbool van vruchtbaarheid, werd later zijn belangrijkste theriomorfe symbool en de gans verdween naar de achtergrond. Amon wordt echter altijd in antro-pomorfe vorm afgebeeld en nooit als een ram of als een man met een ramskop (?).
Uiteindelijk neemt Amon-Ra de verschillende mythologische oergodvoorstellingen in zich op en wordt hij de vader van alle dingen en wordt ook met Noen gelijkgesteld. Medinet Haboe geldt als graf van de oudste Amon, de ‘’vader van de vaders, de moeder van de moeders’’ en Amon werd er vereerd in zijn gestalte als oergod. Hij neemt dan de gestalte van een slang aan en wordt Kematef (= ‘’degene die zijn tijd volbracht heeft’’) genoemd.
Met een mogelijk uitzondering van Osiris is Amon-Ra de meest uitgebreide gedocumenteerde van alle Egyptische goden. De teksten en de afbeeldingen van Amon-Re zijn te talrijk om ze te catalogiseren en de uitgebreide variëteit van zonnehymnen en theologische teksten zorgen voor een enorme hoeveelheid materiaal om zijn karakter en functie te doorgronden.
Amonnacht doet binnen de egyptologie laat zijn intrede, in 1985 wordt zijn naam en afbeelding voor het eerst gevonden bij de opgraving van de tempel van Ain Birbiya. Amonnacht is “Heer van Ain Birbiya” (nb jmrt), tevens wordt hij genoemd “Heer van de woestijn”.
Amonnacht wordt afgebeeld met de kop van een valk of met de kop van een ram, één keer wordt hij als een valk afgebeeld. De valkenkop verwijst mogelijk naar Horus en de ramskop is mogelijk een verwijzing naar Amon. Amonnacht is misschien een vorm van de god Horus, hij wordt soms de zoon van Osiris en Isis genoemd, tevens bestrijdt hij Seth. Hij wordt echter ook “De grote ram” genoemd en zijn naam betekent “Amon is sterk”, hetgeen veronderstelt dat hij een vorm van Amon is. Amon (van Karnak) werd in alle oasen van de westelijke woestijn vereerd.
In ieder geval is Amonnacht een beschermgod, net zoals Toetoe. Een afbeelding in de tempel van Ain Birbiya, die aan hem gewijd is, toont hem met vleugels in rennende houding afgebeeld,terwijl hij de vijand te lijf gaat met een lange speer. Teksten zeggen over hem dat de god “te hulp snelt over de woestijn en dat hij de vijanden van Osiris verslaat”. Amonnacht zou niet alleen Osiris beschermen, maar ook de mens tegen kwade machten. Ondanks zijn naam heeft Amonnacht de belangrijkste karaktertrekken aan de god Horus ontleend.
Foto: Dakhleh Oasis Project
Deze Meroïtische god wordt meestal met een mensenlichaam en een leeuwenkop afgebeeld.
Apedemak heeft een leeuwenkop met korte manen, zijn muil is meestal iets open.
Op zijn kop draagt hij vaak de ‘’hem-hem’’-kroon. Hij is vaak bewapend met de boog, gebonden vijanden meevoerend of op vluchtende vijanden schietend afgebeeld, zoals bijv. in de tempel van Musawwarat.
Opmerkelijk is een reliëf in de Apedemaktempel van Naga, waar Apedemak drie leeuwenkoppen en vier mensenarmen heeft. Ongewoon is ook een voorstelling op de smalle zijde van de pylon van dezelfde tempel in Naga, waarop Apedemak als een slang is afgebeeld, die in vele kronkelingen uit een lelie opstijgt (sommigen noemen het acanthusbladeren) en die een menselijk bovenlichaam heeft met een leeuwenkop. Zijn metgezellin Amesemi wordt antropomorf afgebeeld met een of twee valken op haar hoofd.
Apedemak is een oorlogsgod, een god van het koningschap, een scheppergod, een vruchtbaarheidsgod en een god die voor de wereldorde zorgt. Zijn naam betekent hoogstwaarschijnlijk ook “scheppergod”.
Foto: Wikipedia
De oudste vermelding van Arensnoefis gaat terug tot de 5e eeuw v. Chr. in Moesawwarat es Soefra. De eerste vermelding van Arensnoefis in Egypte is in Philae te vinden.
Zijn Egyptische naam betekent ‘’de goede kameraad’’, hij komt als de Nubische vorm van Sjoe voor in de mythe van het zonne-oog.
Arensnoefis draagt een lang gewaad en heeft een kroon met vier veren. Ook Onoeris wordt vaak zo afgebeeld.
Over de oorsprong van Banebdjedet, een oude ramgod, is nog weinig te zeggen. Ba is een onomatopee voor ram en het woord klinkt hetzelfde als ba, het beweeglijke element van de mens na zijn dood. Mythologisch werd Banebdjedet gezien als de ba van Osiris, maar in de Late Tijd werd dit uitgebreid tot de ba van Ra, Sjoe, Geb en Osiris. Dit droeg bij tot het belang van deze god in de Late Tijd. Als een ramgod werd hij ook sterk verbonden met krachtige seksuele macht. Een verslag op de eerste pyloon van de tempel van Medinet Haboe vertelt dat Tatjenen zich veranderde in Banebdjedet om gemeenschap te hebben met de moeder van de farao om zo de vader van de farao te worden. In papyrus Chester Beatty I uit de regering van Ramses V, over de strijd tussen Seth en Horus, speelt Banebdjedet een belangrijke rol bij het volgen van het advies van Neith.
Over de god werd veel geschreven door klassieke auteurs, zoals Strabo, Pindarus en Diodorus van Sicilië, waardoor Banebdjedet in de oudheid heel bekend werd. Met name in de Grieks-Romeinse Tijd werd Banebdjedet verbonden aan de god Pan. Als vruchtbaarheidssymbool was de bok voor de Grieken makkelijker te accepteren dan de Egyptische ram. Als Banebdjedet als bok wordt afgebeeld, bijv. op de papyrus van Her-weben, dan heeft hij nog wel de hoorns van een ram.
Banebdjedet wordt afgebeeld als een ram, als een man met een ramskop, maar soms ook alleen als een ramskop. Vanaf het Nieuwe Rijk wordt hij vaak afgebeeld met vier koppen, als symbool dat hij de ba is van vier goden.
In DB 42 worden de armen van de dode gelijkgesteld met de god Banebdjedet.
Foto: Wikipedia
Cheribakef (‘Hij die onder zijn Moringaboom is’) wordt al genoemd in graven (met name op schijndeuren) uit het Oude Rijk, komt in de sarcofaagteksten uit het Middenrijk voor en in het Nieuwe Rijk o.a. in het Dodenboek. Hij wordt als mens afgebeeld, soms in de gedaante van een mummie en soms met een valkenkop. Verder wordt hij ook als baviaan afgebeeld, ook als mens met een ibis- of een reigerkop. Cheribakef wordt ook wel in verbinding gebracht met de god Ptah, als Ptah-Cheribakef.
Hij biedt bescherming aan de dode, hij verdrijft het kwaad dat de overledene bedreigt.
De hoofdfunctie van Chonsoe in de Egyptische religie was die van een maangod en daarom werd hij afgebeeld met de maneschijf en de manesikkel op zijn hoofd. De naam Chonsoe (“Hnsw”) betekent “de reiziger” en verwijst hoogstwaarschijnlijk naar zijn nachtelijke reis door de hemel in een bark.
Chonsoe assisteert Djehoeti (Thot) in het markeren van de loop van de tijd. Chonsoe was de zoon van Amon en Moet. Hij wordt afgebeeld als een gemummificeerde jongeling met de zijlok, hij houdt eveneens de koninklijke symbolen de kromstaf en de vliegenklap vast en draagt vaak, net als Ptah, een menat. Het zijn van (gemummificeerde) jongeling hangt nauw samen met zijn wezen als god van de zich immer verjongende maan.
Als het kind van Amon en Moet heeft Chonsoe nauwe verbindingen met twee andere goddelijke kinderen: de god van de lucht Sjoe en de valkenkoppige god Horus. Vanwege deze laatste associatie wordt Chonsoe soms afgebeeld met een valkenkop, een schijf en een manesikkel (zie foto). Hij wordt eveneens verbonden met Horus in zijn rol als beschermer en genezer. Met name bij blindheid wordt hij aangeroepen, maar hij kan ook ziekten veroorzaken.
Chonsoe wordt in vroege Egyptische religieuze teksten beschreven als een tamelijk bloeddorstige godheid. Zo wordt er van Chonsoe in sarcofaagtekst 258 gezegd: ” Chonsoe, die leeft van harten” en in sarcofaagtekst 994: “Hij leeft van hoofden”.
Hoewel Chonsoe dus in vroege teksten wordt genoemd, wordt hij pas in het Nieuwe Rijk een prominente god. In de Natijd krijgt hij zelfs het epitheton “de grootste god van de grote goden” en was er in Thebe een cultus voor hem als “Chonsoe in Thebe, Neferhotep”. Thebe staat hier voor de Thebaanse gouw en de naam Neferhotep betekent waarchijnlijk de “volkomen begenadigde”. Tevens vindt er een goden-splitsing plaats: links en rechts van het cultusbeeld staan twee andere gestalten en wel bavianen. Rechts Chonsoe-pa-wen-nech(en)oe en links Chonsoe-pa-jr-secheroe. Beiden zijn populaire goden die het Boek van het Leven en het Boek van de Dood beheren. De vaststelling van een levensloze gebeurt d.m.v. een orakel, het orakel van Chonsoe is een van de meest geliefde orakels in de Ramessiedentijd. Deze drie-eenheid is ook in Tanis teruggevonden.
Een van de oudste scheppingsmythen is bekend als de Chonsoe kosmogonie, die bewaard is gebleven in een tekst uit de Ptolemaeëntijd op de muren van de Chonsoetempel in Karnak. De kosmogonie verklaart de verbinding van de Thebaanse Chonsoe met de scheppingsmythen van Memfis en Hermopolis.
In zijn rol als genezende god werd Chonsoe bekend buiten de grenzen van Egypte. Een stèle, vermoedelijk uit de 21e dynastie, vermeldt het zenden van een beeld van Chonsoe naar Bekhten/Bachtan om een zieke prinses te genezen, bij zijn aankomst was de prinses meteen genezen. De heerser van het land probeerde het beeld voor zijn land te behouden, maar Chonsoe verscheen in een nachtmerrie als een gouden valk, en de heerser liet het beeld teruggaan naar zijn tempel in Thebe, waar hij bij zijn aankomst met grote vreugde werd ontvangen.
De roem van Chonsoe als genezer ging door tot in de Ptolemaeëntijd. Ptolemaeus IV werd van een onbekende ziekte genezen door de interventie van Chonsoe en hij was zo onder de indruk dat hij zichzelf later noemde “Geliefd door Chonsoe, die Zijne Majesteit beschermt en de duivelse geesten verdrijft”. Chonsoe had ook cultusplaatsen in Memfis, Edfoe en Hibis. In Kom Ombo werd hij vereerd als onderdeel van een triade, waarin hij het kind was van Sobek en Hathor. Mogelijk dat deze verbinding de oorzaak is dat hij soms ook in een krokodillengestalte wordt afgebeeld, o.a. in de Hibistempel in Charga-oase. In de tempel van Medinet Haboe brengt hij in krokodillengestalte dagelijks offers bij de graven van de ogdoade.
Zijn karakter heeft zich dus veranderd van een mensenvernietigend wezen tot een god van de levenstijd en ook tot een genezende god en een orakelgod en i.h.b. als een beschermende god tegen kwaaraardige dieren en ziekten.
Hat-mehit was oorspronkelijk de lokale godin van de Mendesgouw, maar al vanaf de 2e dynastie werd zij geleidelijk verdrongen door de ramgod Ba-neb-djedet. Het gouwteken van Mendes bevat gedurende de gehele Egyptische geschiedenis een vis. Grafbijzettingen van vissen in keramische potten zijn op de site in Mendes gevonden. Deze godin speelde geen belangrijke rol in de Egyptische mythologie.
Haar naam “Eerste van de vissen” kan betekenen dat zij aan het hoofd van de vissen staat, maar het kan ook betekenen dat zij de eerste vis in de tijd was, hoewel dat minder waarschijnlijk is.
Zij wordt afgebeeld als een vrouw met op haar hoofd een vis of soms als vis. In Mendes was een heiligdom voor haar, maar zij werd verder niet veel vereerd. Amuletten van de godin verschijnen vanaf de vroege 26e dynastie.
Zij wordt geassocieerd met Hathor (die ook Mehit ‘vloed’ genoemd wordt), Bastet en Isis, door deze verbindingen wordt Hat-mehit een godin van het leven en bescherming.
Er is discussie over de vraag welke vis symbool staat voor Hat-mehit, sommigen denken aan een dolfijn, anderen aan een Nijlbaars en weer anderen aan een meerval.
Hemen is, evenals Horus, een god in de gestalte van een valk en wordt al in piramidetekst 235a-b als harpoenier van nijlpaarden genoemd. Hemen komt ook voor in Dodenboek 17 en 99 A. Hij is de heer van Hefat, het huidige Moalla, waar hij in het graf van Anchtifi als oordelende god genoemd wordt en in een grote rivierprocessie afgebeeld wordt; mogelijk als schenker van de Nijloverstroming.
Mehit is een godin die meestal wordt afgebeeld als een vrouw met een leeuwenkop. Maar in Philae bijvoorbeeld wordt ze als een nijlpaard met een vrouwenhoofd afgebeeld. Haar naam betekent “de pakkende’, hetgeen later werd geïnterpreteerd als iemand die vol maakt, dit verwijst mogelijk naar de mythe van het (herstelde) zonne-oog. Ook ziet men inhaar naam het vol maken van het maanoog. Zij is de metgezellin van Onoeris in Thinis. Zij moet niet verward worden met de godin Menhit, waarmee zij later wel wordt verbonden vanwege de naam en Menhit ook als vrouw met een leeuwenkop wordt afgebeeld. Later wordt Mehit ook gelijkgesteld met andere leeuwengodinnen zoals Tefnoet, Hathor en Sechmet. In Lepidotonpolis wordt zij verbonden met de Lepidotosvis, deze vis wordt “Mehit, meesteres van Thinis” genoemd. In deze plaats in de Thinitische gouw stond ook een tempel gewijd aan Onoeris en Mehit. Mogelijk heeft de verbintenis met deze vis ook te maken met haar naam omdat mehit ook een aanduiding voor een vis kan zijn (letterlijk “de zwemmende”).
“Zij die de stilte bemint” luidt de naam van deze godin. Zij wordt als vrouw, slang, vrouw met een slangenkop, slang met een vrouwenhoofd en ook als koe afgebeeld. Zij is de meesteres van het Westen (dodenrijk) en wordt soms ook de “Grote Piek” genoemd.
Zij wordt met name in het arbeidersdorp Deir el Medina vereerd. Zie o.a. de stèles van Neferaboe in het Brits Museum te Londen en het Egyptisch Museum te Turijn.
Eén van de vele godinnen die in het oude Egypte vereerd werd was de godin Moet. Moet speelt geen belangrijke rol in de Egyptische mythologie; haar naam wordt zelden gevonden in de piramidenteksten, de sarcofaagteksten of het Dodenboek. Zij wordt vaak afgebeeld in de tempels in Thebe en elders als echtgenote van Amon, maar er is weinig over haar bekend. Bonnet noemt haar ‘’in de kern een kleurloze, plaatselijke godin’’; Bleeker beoordeelt haar ‘’als een tamelijke bleke figuur die er alleen in slaagde wat te worden als vrouw van de machtige Amon’’ en Roeder zegt van haar dat ‘’zij geen vast omschreven karakter had’’.
Tot in de 70-er jaren van de 20e eeuw was de tempel van Moet in Karnak een van de minst opgegraven plaatsen in Thebe. Pas in 1976 begon R. Fazzini van het Brooklyn Museum hier op te graven.
Haar naam wordt geschreven met de gier met flagellum, soms met een (vrouwelijke) ‘’t’’ erbij. In de regel wordt zij als een vrouw (met een mensenhoofd) afgebeeld, soms met een leeuwenkop. Zij kan ook verschijnen als een uraeus of als een kat. Zij wordt nooit als gier afgebeeld en de theorie dat zij oorspronkelijk een gierengodin is geweest moet volgens Te Velde worden afgewezen. De gierenkap die zij draagt (samen met de dubbele kroon) heeft zij gemeen met vele andere godinnen. De naam van de godin zou oorspronkelijk niets anders betekenen dan moeder. Voorgaande en het feit dat Moet kan worden afgebeeld met een kind op haar schoot en zij de moeder is van Chonsoe kan wijzen op haar status als moedergodin. Moet is echter geen archaïsche moedergodin gezien haar late verschijning.
Vanaf de 18e dynastie wordt Moet constant afgebeeld in de tempels en neemt zij als echtgenote van Amon een belangrijke positie in de Egyptische religie in. Samen met Amon en Chonsoe vormt zij de Thebaanse triade. Senenmoet heeft aan de tempel van Moet in Karnak-Zuid gebouwd en het lijkt erop dat Moet tijdens de regering van Hatsjepsoet ‘’doorbreekt’’. Haar naam wordt voor het eerst in Karnak gevonden op de blokken van een gebouw uit de tijd van Amenhotep I. Het is onbekend waarom, wanneer en hoe zij werd geïntroduceerd in het cultuscentrum van Amon.
Moet verschijnt nog niet in de mythe van de geboorte van de goddelijke koning in Deir el Bahri, terwijl zij wel een rol speelt in de versie van de tempel van Luxor uit de tijd van Amenhotep III. Deze farao en de farao’s na hem worden zoon van Amon en Moet genoemd. Toch is Hatsjepsoet de eerste farao van wie gezegd wordt ‘’geboren uit Moet en Amon’’. Vaak wordt Moet de moeder van de farao genoemd en de bevalling van de godin en de geboorte van het goddelijke kind werden gevierd in Karnak. Zij geeft kracht aan zwangere vrouwen en helpt bij het baren op gepaste tijd. Maar als moedergodin heeft Moet speciale trekken die haar onderscheiden van andere moedergodinnen. Zij is niet de goddelijke moeder, zelfs met een kind op schoot draagt zij vaak de dubbele kroon. Moet is de enige godin die de pschent over de gierenkap draagt; in het uitzonderlijke geval dat andere godinnen de pschent dragen, wordt er gezegd dat zij de kroon van Moet dragen. Dit kan niet betekenen dat zij een koningin is in de zin van echtgenote van Amon, de koning van de goden, juist omdat de pschent niet de kroon van de koningin is. Moet is daarom een van de godinnen van de koninklijke waardigheid en de kroning, die het koningschap personifiëren.
Gezien haar autoriteit kon zij soms ook agressief en afschrikwekkend zijn. In tegenstelling tot alle andere godinnen kan zij worden afgebeeld als een agressieve vrouw met een penis, die haar tegenstanders schrik aanjaagt.
Moet wordt de “Meesteresse van Asjeroe”(nbt jsrw) genoemd. De exacte betekenis van het woord is niet bekend. Sinds de 18e dynastie duidt het speciaal de plaats in Karnak-Zuid aan, waar de tempel van Moet was.
In het gevolg van Amon werd Moet in vele plaatsen in Egypte en Nubië vereerd. Zoals Amon zelf tot zonnegod wordt, zo groeit Moet uit naar ‘’Meesteresse van de hemel’’ en ‘’Oog van Re’’. Deze opwaardering van Moet tot zonne-oog doet Moet de leeuwengestalte ingaan, want het zonne-oog openbaart zich in de leeuwengodinnen.
Moet personifieert het zich voortdurend vernieuwende goddelijk koningschap.
Vele Egyptische personennamen zijn gevormd met de naam Moet, meer dan met de namen van enige andere godin, speciaal vrouwennamen, maar ook die van mannen; één van de bekendste is Senenmoet, de vertrouweling van Hatsjepsoet. Kiki veranderde zijn naam in Samoet (zoon van Moet) en in zijn graf prijst hij de godin als volgt:
‘’Degene die Moet haar beschermeling maakt, geen god weet hoe hij hem moet aanvallen, de favoriet van de koning van zijn tijd, is degene die voort gaat in aanzien.
Degene die Moet haar beschermeling maakt, hem zal geen kwaad aanvallen en hem zal elke dag onderdak verleend worden totdat hij zich met de necropolis verenigt.
Degene die Moet haar beschermeling maakt, hoe gelukkig is zijn leven! De gunsten van de farao die zijn lichaam begenadigen behoren tot degenen, die haar in zijn hart plaatst.
Degene die Moet haar beschermeling maakt als hij te voorschijn komt uit de baarmoeder, gunst en lot zijn zijn deel en schoonheid op tichelstenen. Hij is bestemd voor eer.
Degene die Moet haar beschermeling maakt, hoe gelukkig is hij die zij lief heeft. Geen god zal hem wegwerpen, degene die niet weet wat dood is.’’
Montjoe komt al voor in de Piramidenteksten, maar wordt met name tijdens de 11e dynastie (mede door farao Montjoehotep Neb Hepet Ra) een belangrijke god in het gebied rond Thebe. Montjoe heeft tempels in Armant, Tod, Medamoed en in Thebe zelf. Al gedurende de 12e dynastie wordt hij overvleugeld door de god Amon,maar Montjoe blijft tot in de Late Periode “Heer van Thebe”. Meestal wordt Montjoe afgebeeld met en valkenkop met zonneschijf met twee uraei en twee veren op zijn kop. Hij wordt vaak geassocieerd met Ra en wordt dan Montjoe-Ra genoemd, het is dan niet verwonderlijk dat hij vanaf het Nieuwe Rijk als gezellin de godin Rait-taoei heeft, hun kind is Hor-pa-Ra (Horus de zon); oudere bronnen noemen als zijn gezellin de godinnen Tjenenet en Joenit.
De belangrijkste taak van de farao is het handhaven van Ma-at, dit houdt o.a. in dat de farao Egypte en haar onderdanen moet verdedigen tegen het kwaad. Het kwaad overwinnen kan zich uiten in het verslaan van vijanden door de farao. Montjoe is bij uitstek de god die de farao daarbij helpt, zowel tijdens krijgshandelingen als sportieve uitingen handelt de farao “gelijk Montjoe”.
Montjoe kan soms verschijnen in de gedaante van een stier, valk of griffioen. Tijdens de 25e dynastie is er weer een opleving van de populariteit van Montjoe. Naast zijn rol als oorlogsgod, wordt Montjoe(-Ra) beschouwd als een universele zonnegod; hij speelt geen rol in het dodengeloof.
In Armant is er een Boechiscultus, de Boechisstier werd gezien als een manifestatie van Montjoe. In de tempel van Medamoed was ook een Boechiscultus, waar de Boechisstier als orakel geraadpleegd werd.
Een godin uit Heliopolis, haar naam betekent “Meesteres van Hetepet”, een cultusoord ten noorden van Heliopolis. Zij is het vrouwelijk principe van de schepping, waarbij zij als de hand van Atoem geldt en als een personificatie van het sexueel verlangen van de scheppergod.. Wordt ook wel vertaald als “Meesteres van het tevreden stellen”, “Meesteres van het offer” of “Meesteres van de vulva”. Nebethetepet kan zich manifesteren als een poes en er staan vaak twee katachtigen op sistra die geassocieerd zijn met (Hathor-)Nebethetepet. De poes als Hathor-Nebethetepet is de echtgenote en de dochter van de zonnegod Ra-Atoem, die als een kater in Heliopolis verschijnt bij het gevecht met Apep.
Foto: Images of Deir el-Medina
De naam Nehebkaoe kan worden vertaald als “Degene die harnast de kaoe” of “Degene die kaoe verleent”, hetgeen verwijst naar zijn rol als een beschermende god in het hiernamaals. Nehebkaoe wordt voor het eerst genoemd in de piramidenteksten.
Als een slangengod in een menselijke gedaante is hij een goedaardige genius in het hiernamaals. Hij zorgt voor bescherming door zijn onoverwinnelijkheid. Nehebkaoe wordt beschreven als talrijk aan kronkelingen (PT 1146b) en dat hij in een hol woont.
Als heer van de tijd wordt hij met de neheh-eeuwigheid verbonden en in verband hiermee tevens beschreven als de verwekker van de zonnegod (Sarcofaagtekst III 318 c-d). Hij is daarmee tevens een chtonische oer- en scheppergod.
Onoeris betekent “Die de verre haalt”, de “verre” is het zonne-oog dat in het zuiden vertoeft. Onoeris wordt dus verbonden met het zonne-oog, dat hij uit het zuiden terugbrengt. Het is dan ook een jacht- en een oorlogsgod, die oorspronkelijk in de Thinitische gouw als lokale god vereerd werd. Hij wordt dan ook “Heer van Thinis” genoemd.In Thinis is Mehit zijn gezellin. Een andere belangrijke cultusplaats voor Onoeris is Sebennytos, ook werd hij in Armant, Gebel el Silsila en in Nubië vereerd. In latere tijden wordt Onoeris ook met Sjoe, Arensnoefis en Djehoeti verbonden, die ook kunnen optreden als degene die het zonne-oog ophalen in de mythe van het zonne-oog.
In het algemeen is het een strijdende god voor de farao en voor Ra tegen Apep.
Hij wordt als man afgebeeld met vier veren op zijn hoofd; enkele afbeeldingen tonen hem als een valkkoppige god, een krokodilkoppige god en als een slang. Zijn wapens zijn de lans en een strik.
Foto: Global Egyptian Museum
Opet (ook wel Ipet genoemd) is een goedaardige beschermgodin in de gedaante van een nijlpaard. Zij lijkt veel op de godin Taweret, die net als Opet, de zwangere vrouw en het ongeboren kind beschermt en haar bij de geboorte bijstaat. Zij zal echter nooit geheel in Taweret opgaan. Zij wordt meestal afgebeeld als een nijlpaard staande op haar achterpoten van een leeuw. Haar armen zijn meestal die van een vrouw, die vaak weer in leeuwenklauwen eindigen. Soms wordt zij net als Taweret zwanger afgebeeld met vrouwelijke borsten. Haar rug en staart zijn die van een krokodil en soms heeft zij op haar rug een complete krokodil.
Haar naam betekent waarschijnlijk “voedster”, “vroedvrouw” of “favoriet”. Zij komt al in de piramidenteksten voor, waar de farao aan haar vraagt om aan haar borst te mogen drinken zodat hij nooit dorst of honger zal hebben. In het Dodenboek wordt zij ook wel genoemd “Meesteres van de magische bescherming”. Haar funeraire rol brengt haar in verbinding met Hathor, Patrones van de Thebaanse necropolis. Opet ziet toe of het ontwaken van de dode goed verloopt en beschermt de slapende. Zij heeft een sterke band met Thebe en omgeving; mogelijk is zij ooit beschouwd als de personificatie van de stad. In Thebe werd zij beschouwd als de moeder van Osiris en dat verklaart haar rol in funeraire sfeer.
Op het vignet bij Dodenboek 137B (“Spreuk voor de toortsen”) van Nebseni wordt Opet afgebeeld met een toorts en lichtkaarsen van wierook om licht en warmte te verspreiden voor de dode. Ook hier geldt haar apotropaïsche (kwaadafwerende) karakter. De enige tempel gewijd aan Opet is de Opettempel in Thebe, hoewel het de vraag is of deze tempel wel aan Opet isgewijd gezien de belangrijke rol die Osiris en Amon in deze tempel spelen.
Foto: Jan Koek
Er zijn veel pogingen gedaan om het karakter van Osiris te interpreteren, hetgeen volgt is slechts een zeer korte samenvatting van sommige theorieën. De meeste egyptologen zijn het eens dat hij moet worden beschouwd als een god van vegetatie en van wederopstanding, naast zijn aspecten als maangod, koning en rechter van de doden.
Een theorie is dat Osiris in hoofdzaak een vegetatiegod was, de bron van het leven en vruchtbaarheid, wiens jaarlijkse dood en opstanding samenviel met de seizoenen van het agrarische jaar. Vanuit deze rol werd Osiris in het bijzonder een god van het graan en symboliseert hij de wedergeboorte van het graan. Zijn vroegste associatie met het graan komt voor in “De dramatische Papyrus” uit het Ramesseum, uit de tijd van Senwosret I. Hij neemt de rol over van Neper, een personificatie van het koren die geen lokale cultus had. Hieruit kwam weer voort dat Osiris de wedergeboorte uit het Nijlslib personifieerde na de jaarlijkse Nijloverstroming. Dit maakte hem dan tot symbool van het leven na de dood te hebben overwonnen en van de overwinning van het goede over het kwade. Als een vegetatie-god die jaarlijks stierf en enige tijd in de onderwereld doorbracht ontwikkelde hij zijn andere en even belangrijke rol als god van de doden.
Ook is gesuggereerd dat Osiris van oorsprong een menselijke koning was. Met name in de klassieke bronnen wordt veel aandacht gegeven aan deze rol als vroegere heerser die landbouw en beschaving bracht aan zijn onderdanen en die werd vereerd als een dode koning. Volgens A.R David is deze rol als menselijke koning echter meer een Griekse dan een Egyptische traditie en is te danken aan zijn identificatie met Dionyssos. De koninklijke regalia, de kromstaf, vliegenklap en kroon, heeft hij eerder i.v.m. zijn rol als koning van de doden dan als oorspronkelijke koning. Er is geen bewijs dat Osiris een historische rol heeft gespeeld of zelfs dat hij een inheemse god was van een van de gouwen.
Een derde theorie verwijst naar de primaire rol van Osiris in het OR als god en koning van de doden. Dit gaf hem macht over het water en de vegetatie, die op hun beurt hem macht gaven over de vruchtbaarheid en de mogelijkheid leven te garanderen over de dood. Als god van de doden, die zelf getriomfeerd had over de dood, was hij bij uitstek degene die kon oordelen of de dode toegang kon krijgen tot het eeuwige leven.
De oorsprong van zijn naam is duister, veel verklaringen zijn naar voren gebracht. Een van de meest recente is dat “wsjr” afgeleid is van “wsr” (= de Machtige). Geleerden hebben de overeenkomst benadrukt tussen Osiris en andere natuurgoden uit het oude Nabije Oosten, zoals Attis, Adonis en de Griekse Dionysos. In de mythen zijn Osiris en Adonis beide herdersgoden, beide worden gezocht door een godin, die hem ritueel betreurt en begraaft. Het voortgaande leven van de dode komt tot uitdruk-king in de uitlopende vegetatie. Helck meent dat de naam Osiris niet Egyptisch is en suggereert dat zijn mogelijke oorsprong uit de oostelijke delta wellicht gekoppeld kan worden aan Syrische goden. Anderen zien Osiris oorspronkelijk als een vegetatiegod, die later de attributen van de herdersgod Andjeti heeft overgenomen. In tegenstelling tot Adonis was Osiris de heerser over de dood en stond niet op als een jonge god.
In het MR heeft Osiris de plaats van Re ingenomen als de hoogste god in de harten van de mensen. Osiris is tenslotte degene die elke Egyptenaar het eeuwige belooft en zeker na de roerige 1e Tussen-tijd sprak deze visie de Egyptenaar enorm aan. Van belang hierbij was natuurlijk dat de riten voor Osiris uitgevoerd werden en dat de riten van de mummificatie werden nagekomen. Met name in het MR lieten veel mensen stèles in Abydos oprichten om zo dicht mogelijk bij Osiris te zijn en daardoor deelgenoot te zijn in de opstanding van Osiris.
Vanuit het geloof dat Osiris een weer opgestane, vergoddelijkte koning was, kwam het idee op dat elke dode farao in feite Osiris werd en dat elke levende farao Horus was, zijn zoon en wreker. Dit concept is het fundament van de hele dodencultus van de Egyptische farao’s, maar ook van de dagelijkse cultus in de tempel, want de farao moest Osiris worden om zijn souvereiniteit te laten voortduren en na zijn dood het koningschap kon vervolgen. Als verpersoonlijking van verrijzenis en duurzaamheid staat Osiris symbool voor een stabiele en langdurige regering.
Wezenlijk is Osiris de heer van het leven, van de eeuwigheid, van de kosmos, maar hij is ook een “redder”, die door zijn opstanding, het privilege heeft om het leven van de farao en later van elk mens ook buiten het graf te verzekeren.
De kennis over Osiris is gebaseerd op drie hoofdbronnen. De eerste bron is het werk van Plutarchus, waarin de bekende mythe van Osiris is bewaard en zowel Griekse, Egyptische als elementen uit het oude Nabije Oosten bevat. Zoals eerder opgemerkt is de vorm meer een Griekse traditie dan een Egyptische mythe. De tweede bron zijn de Piramidenteksten, waarin de oudste verwijzingen voorkomen naar de mythe van Osiris. De derde bron is de vermelding en de afbeelding van de Osirisfeesten op de muren in de tempels, met name uit de Late Tijd.
De oorsprong van de Osiriscultus ligt, gezien de piramidenteksten, volgens RD eerder in Abydos dan in Boesiris, hoewel de naam Boesiris zijn oorsprong heeft in “Pr-Wsjr” en Plutarchus vertelt dat Osiris in Boesiris is geboren. De oorspronkelijke god van Boesiris was Andjeti, een god in mensengedaante met koninklijke regalia en een kroon bestaande uit twee veren. In tegenstelling tot Osiris werd hij afgebeeld als een levende god en dus niet als mummie. Mogelijk heeft Osiris behalve de koninklijke regalia ook zijn twee veren overgenomen. Een andere theorie is dat de farao in eerste instantie de koninklijke symbolen heeft overgenomen en vanaf het moment dat de dode farao verbonden werd met Osiris, de laatste op zijn beurt deze heeft overgenomen van de farao.
Of Osiris nu wel of niet oorspronkelijk uit Abydos kwam, hij was niet de oudste god van Abydos, dat was “De voorste van de Westelijken”. Deze oorspronkelijke dodengod van Abydos had de gedaante van een jakhals, maar aan het eind van het OR had Osiris zich helemaal geïdentificeerd met deze god en in Piramidentekst 690, § 2108 a-b (‘O koning, u bent gekleed als een god, uw gezicht is die van een jakhals zoals die van Osiris’) wordt Osiris aangeduid met een jakhalskop. In het MR absorbeerde Osiris de epitheta van de vroegere god en verschijnt Osiris in de tempel van Abydos o.a. als “De voorste van de Westelijken”. Naast dit epitheton verkreeg Osiris ook epitheta als De grote god, Heer van het heilige land(“nb ts dsr), Heer van Abydos, Heer van Boesiris, Heer van de woestijn, Heer van het (schone) westen, Heer van Rosetaoei, Wennefer (“wnn-nfr”), waarvan de vertaling mogelijk luidt “degene die bestaat, indien hij zich vernieuwt”, Heer van het leven, Heer van de eeuwigheid(meestal “d.t, maar ook een enkele keer “nhh” geschreven) en Heer van de hemel.
De verering van Osiris werd wijd verspreid en in Abydos werd binnen de cultus van Osiris de koninklijke grafriten en de cultus van de oorspronkelijke goden geabsorbeerd, bewaard en vervolgd, zelfs als de farao ergens anders werd begraven. De cultus van Osiris ontwikkelde zich in Abydos, die niet langer de band nodig had met de koninklijke necropolis. De rituele cermonie die in Abydos werd gevierd, werd uiteindelijk vanaf de Ptolemaëntijd in alle tempels in Egypte uitgevoerd in de maand van Choiak.
Sebioemeker is tot nu toe alleen in Moesawwarat es Soefra teruggevonden met de bijnaam ‘’Grote God, Heer van Ibrp’’ (= Moesawwarat). Hij wordt afgebeeld in een menselijke gestalte (antropomorf) met de dubbele kroon. Hij draagt de typische Egyptische korte schort, soms draagt hij een grote parelketting.
Een van de tempels in Moesawwarat es Soefra is gewijd aan Sebioemeker, verder is er geen enkele cultusplaats voor hem geïdentificeerd. Hij is een zuiver Meroïtische god, die voorzover bekend niet in Egypte voorkwam. Zijn karakteristieken doen denken aan die van een scheppergod.
De naam Tapsais (Egyptisch: Ta-p3-š3y) kan vertaald worden met “Zij die behoort tot het (nood)lot”; zij belichaamt derhalve de menselijke lotsbestemming gelijk de god Sjai. Tapsais is de meesteres van Kellis en de meesteres van de oase. Zij bezit de de effectieve macht tegen rampspoed. Deze aspecten deelt zij met de god Toetoe met wie zij wordt vereerd in de tempel van Toetoe in Kellis (Dachla-oase).
De relatie met de godin Neith lijkt uitsluitend te zijn gebaseerd op de relatie van beiden met de god Toetoe, Neith als moeder en Tapsais als partner van Toetoe.
Zij is tot nu toe alleen in Kellis (Smant el Charab) teruggevonden:
- acht keer wordt zij genoemd in hiërogliefenteksten in Kellis
- in de contratempel is een bronzen beeldje gevonden
- de westtempel in Kellis, een filiaal van de hoofdtempel van Toetoe, is aan haar en Neith gewijd en is een blok met haar afbeelding teruggevonden voor Pertinax (193 AD)
- in de mammisi bij de hoofdtempel zijn drie afbeeldingen van Tapsais.
Mogelijk is Tapsais verbonden met het ambt van koningin, vanwege de kronen die zij op heeft: de kroon van Beneden-Egypte (soms aangevuld met de Hathorkroon) en de Hathorkroon op een gierenkap. Deze laatste kroon werd door veel koninginnen uit de Ptolemaëentijd gedragen.
Tatjenen is de omhoog rijzende aarde (het opduiken van het Nijlslib na de Nijloverstroming), een chtonische god en daarmee een tegenhanger van Ra. Een papyrus in Berlijn noemt hem “schepper en moeder, die alle goden baarde”. In het Nieuwe Rijk personifieert Tatjenen het hiernamaals en beschermt de doden. Hij zorgt mede voor de wedergeboorte van Ra tijdens zijn nachtelijke vaart door het hiernamaals.
Toetoe wordt meestal afgebeeld in de gedaante van een (gevleugelde) sfinx met het hoofd van een man en met de kop van een valk, krokodil of andere dieren, de staart is meestal een slang. Als zijn moeder wordt de godin Neith genoemd. De enige tempel die aan hem gewijd is bevindt zich in de Dachla-oase te Kellis, hoewel Toetoe in geheel Egypte bekend is. Hij treedt vnl. tijdens de Grieks-Romeinse Tijd naar voren.
In de mammisi van Kellis zijn schilderingen aangebracht in de traditionele stijl van de Egyptische tempels; lange processies van goden en priesters brengen offergaven naar Toetoe en Neith. Deze mammisi is van tichelsteen gebouwd en wat met pleisterwerk bedekt was, hierop zijn de schilderingen aangebracht.
Toetoe is een beschermgod, hij heeft o.a. de volgende titels:
- Zoon van Neith
- De leeuw
- Groot aan kracht
- Meester van de demonen van Sechmet en de dolende demonen van Bastet
- Koning van Opper-Egypte en Koning van Neder-Egypte
- “Hij die komt naar degene die hem roept” (in de tempel van Sjenhoer)
Zijn rol is demonen te vernietigen die gevaarlijke godinnen zoals Sechmet, Moet, Nechbet en Bastet uitzenden. Oorspronkelijk is hij de beschermer van de graven en later beschermt hij ook degene die slaapt tegen gevaar en boze dromen.